Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Русский
Французский

zich voegen (naar)

Толкование Перевод

1 zich voegen naar

v. accommodate oneself to

Holandés-inglés dicionario > zich voegen naar
2 zich voegen

см. тж. voegen

1) покоряться, подчиняться ( naar — кому, чему)

2) присоединиться ( bij — к)

* * *
гл.
общ. подчиняться, покоряться

Dutch-russian dictionary > zich voegen
3 voegen

voegen

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [verbinden] join

2 [verenigen met] join (up)

3 [toevoegen] add

4 [opvullen met specie] point

♦voorbeelden:

2   hierbij voeg ik een biljet van ƒ100,- • I enclose a 100 guilder note

     zich bij iemand voegen • join someone

3   stukken bij een dossier voegen • add documents to a file

     dit gegeven, gevoegd bij … • this fact, combined with …

II 〈wederkerend werkwoord; zich voegen〉

1 [zich in vorm aanpassen] adjust (oneself)

2 [zich schikken] comply (with) ⇒ conform (to)

3 [Algemeen Zuid-Nederlands] [zich passend gedragen] behave (properly)

♦voorbeelden:

2   zich naar iemand/iets voegen • comply with someone's wishes/something

III 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [betamen] become

2 [gelegen komen] suit ⇒ be convenient for/to

♦voorbeelden:

1   zo'n toon voegt u niet • that sort of tone does not become you

2   kom zodra het u voegt • come at your earliest convenience

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > voegen
4 voegen

voegen

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [verbinden; verenigen met] joindre

2 [+ bij][toevoegen] ajouter (à)

♦voorbeelden:

1   hierbij voeg ik een biljet van 100 gulden • je joins un billet de 100 florins

     zich bij iemand voegen • rejoindre qn.

     woorden aan elkaar voegen • combiner des mots

     planken aan elkaar voegen • assembler des planches

     hij wil zijn tuin bij de mijne voegen • il veut adjoindre son jardin au mien

2   nog een gulden erbij voegen • ajouter encore un florin

II 〈wederkerend werkwoord; zich voegen〉

1 [+ naar][zich aanpassen] s'adapter (à)

Deens-Russisch woordenboek > voegen
5 zich naar iemand/iets voegen

zich naar iemand/iets voegen

comply with someone's wishes/something

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich naar iemand/iets voegen
6 plier

plier [plie.ee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (door)buigen

2 zwichten (voor) ⇒ wijken (voor)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (op)vouwen ⇒ dubbelvouwen

2 buigen

3 dichtklappen ⇒ dichtslaan, sluiten

4 (doen) zwichten ⇒ (doen) buigen

♦voorbeelden:

2    être plié en deux par l'âge • krom lopen van ouderdom

〈 informeel〉 être plié (en deux) • dubbel liggen (van het lachen)

  → bagage

4    être plié au métier • het vak door en door kennen

¶    plier ses livres, ses affaires • z'n boeken, z'n spullen opbergen

III se plier 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich voegen (naar) ⇒ zich schikken (naar), zich onderwerpen (aan)

2 opvouwbaar zijn

♦voorbeelden:

1    se plier aux études • zich aan zijn studie wijden

1. v
1) (door)buigen

2) (doen) zwichten

3) opvouwen

4) dichtslaan
2. se plier
v

1) zich voegen (naar)

2) opvouwbaar zijn

Dictionnaire français-néerlandais > plier
7 soumettre

soumettre [soemetr]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 onderwerpen ⇒ bedwingen

2 〈+ à〉 voorleggen (aan) ⇒ aan het oordeel onderwerpen (van)

3 〈+ à〉 onderwerpen (aan) ⇒ doen ondergaan

II se soumettre (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich onderwerpen (aan) ⇒ zich schikken (in), zich voegen (naar)

♦voorbeelden:

1 se soumettre ou se démettre • buigen of barsten

1. v
1) onderwerpen

2) voorleggen (aan)
2. se soumettre (à)
v

1) zich onder-werpen (aan)

2) zich schikken (in)

Dictionnaire français-néerlandais > soumettre
8 sacrifier

sacrifier [saakriefjee]

I (à) 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 offeren (aan)

2 zich conformeren (aan) ⇒ concessies doen (aan)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ à〉 (op)offeren (voor) ⇒ opgeven (voor)

2 tegen afbraakprijzen verkopen

♦voorbeelden:

1 sacrifier ses amis à ses intérêts • zijn belangen vóór zijn vrienden laten gaan

sacrifier sa vie à qn. • zijn leven aan iemand wijden

III se sacrifier (à, pour) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich opofferen (voor)

v

1) (op)offeren

2) zich schikken, zich voegen (naar)

3) tegen een spotprijs verkopen

Dictionnaire français-néerlandais > sacrifier
9 prêter

prêter [prettee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉〈+ à〉

1 aanleiding geven (tot) ⇒ reden geven (tot), stof opleveren (voor)

2 uitrekken ⇒ meegeven 〈 van stof〉

♦voorbeelden:

1    une opinion qui prête à discussion • een aanvechtbare mening

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verschaffen ⇒ geven, verlenen, schenken

2 (uit)lenen

3 toeschrijven ⇒ toedichten

♦voorbeelden:

1    prêter son aide, son appui à qn. • iemand hulp, steun verlenen

prêter le flanc à la critique • zich blootstellen aan kritiek

prêter la main, les mains à qn. • iemand een handje helpen

prêter l'oreille • luisteren, het oor lenen

prêter serment • een eed afleggen

2    prêter qc. à qn. • iemand iets lenen

prêter à la petite semaine • geld lenen tegen woekerrente op korte termijn

  → riche

3    prêter de l'importance à qc. • belang aan iets hechten

III se prêter (à) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 toestemmen (in) ⇒ zich voegen (naar)

2 zich lenen (tot) ⇒ geschikt zijn (voor)

v

1) aanleiding geven (tot)

2) rekken [stof]

3) (uit)lenen

4) geven, verlenen

5) toeschrijven

Dictionnaire français-néerlandais > prêter
10 conformeren

conformeren

I 〈wederkerend werkwoord; zich conformeren〉

1 [zich voegen naar] conform (to) ⇒ comply (with)

♦voorbeelden:

1 zich conformeren aan de publieke opinie • bow to public opinion

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [gelijkvormig maken] conform

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > conformeren
11 conformeren

conformeren

I 〈wederkerend werkwoord; zich conformeren〉

1 [+ aan][zich voegen naar] (se) conformer (à)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [gelijkvormig maken] conformer (à)

Deens-Russisch woordenboek > conformeren
12 rallier

rallier [raaljee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verzamelen ⇒ herenigen, hergroeperen

2 zich (weer) begeven naar ⇒ zich voegen bij 〈 letterlijk〉

3 〈 figuurlijk〉 verenigen ⇒ bijeenbrengen 〈 van personen voor een zaak〉 ⇒ overhalen

4 overgaan tot ⇒ 〈 figuurlijk〉 zich voegen bij

♦voorbeelden:

1    〈 jacht〉 rallier les chiens • de meute bij elkaar houden

2    le matelot rallie le bord • de matroos gaat weer aan boord

le navire rallie la côte • 't schip vaart naar, bereikt de kust

II se rallier 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich hergroeperen ⇒ zich verzamelen

2 〈+ à〉 zich voegen (bij) 〈 figuurlijk〉 ⇒ instemmen (met), overgaan (tot), overlopen (naar)

♦voorbeelden:

2    se rallier à l'avis de qn. • iemands mening delen

1. v
1) herenigen, verzamelen

2) zich voegen (bij)

3) verenigen, bijeenbrengen
2. se rallier
v

1) zich verzamelen

2) zich voegen (bij)

3) instemmen (met)

Dictionnaire français-néerlandais > rallier
13 fügen

fügen

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (toe)voegen ⇒ plaatsen

2 〈 formeel〉 samenvoegen

3 〈 formeel〉beschikken, laten gebeuren

♦voorbeelden:

1    einen Satz an den anderen fügen • de ene zin met de andere verbinden

zu einem Geschenk noch etwas Wertvolles fügen • aan een geschenk nog iets waardevols toevoegen

2    einen Satz anders fügen • een zin anders bouwen

〈 figuurlijk〉 ein fest gefügtes Bündnis • een hecht (en sterk) verbond

〈 figuurlijk〉 Dinge zu einem Ganzen fügen • zaken tot een geheel samenvoegen, verbinden

3    er wusste es so zu fügen, dass … • hij wist het zo te plooien, schikken, dat …

der Zufall fügte es, dass … • het toeval wilde dat …

II sich fügen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich voegen, zich schikken ⇒ zich aanpassen

2 uitkomen ⇒ gebeuren

♦voorbeelden:

1    sich jemandes Wünschen fügen • zich naar iemands wensen voegen, schikken

sich in sein Schicksal fügen • zich in zijn lot schikken

2    es wollte sich nicht fügen • het wilde niet lukken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > fügen
14 schmiegen

schmiegen

I    〈overgankelijk werkwoord; meestal sich schmiegen〉

1 vlijen ⇒ drukken, leunen

♦voorbeelden:

1    sich an jemandes Brust schmiegen • zich aan iemands borst vlijen

II sich schmiegen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich vlijen, zich voegen ⇒ als gegoten passen, zitten

♦voorbeelden:

1    sich an den Körper schmiegen • zich naar het lichaam voegen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > schmiegen
15 richten

richten

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 weer in orde brengen

2 〈 formeel〉 richten ⇒ rechtspreken

♦voorbeelden:

1    an seinem Schlips richten • z'n stropdas weer in orde brengen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 richten ⇒ wenden

2 richten ⇒ in een rechte lijn brengen, recht maken

3 voorbereiden ⇒ klaarmaken, -zetten

4 in orde brengen ⇒ repareren

5 rechtop, overeind zetten

6 richten ⇒ (juist) instellen, gelijkzetten

7 richten ⇒ rechtspreken over

8 〈 bouwkunde〉 onder de kap brengen

♦voorbeelden:

1    eine Bitte an jemanden richten • een verzoek aan iemand richten

auf das Praktische gerichtet sein • op de praktijk ingesteld zijn

2    Zähne richten • een gebit reguleren

3    die Betten für die Gäste richten • de bedden voor de gasten opmaken

den Tisch richten • de tafel dekken

das lässt sich schon richten • dat komt wel voor elkaar

6    die Uhr richten • de klok gelijkzetten

III sich richten 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich richten ⇒ zich wenden

2 zich richten ⇒ zich keren, ingaan tegen

3 zich richten ⇒ zich voegen, zich aanpassen

4 zich klaarmaken ⇒ aanstalten maken

5 〈 leger〉 (zich) richten

♦voorbeelden:

1    sich in die Höhe richten • overeind komen

3    sich nach den Umständen richten • zich naar de omstandigheden schikken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > richten
16 stoßen

stoßen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 stoten 〈 ook jacht〉 ⇒ botsen

2 schokken ⇒ hobbelen, horten

3 stuiten ⇒ ondervinden, stoten; ontmoeten

4 trappen ⇒ schoppen

5 zich voegen ⇒ zich aansluiten

6 direct leiden, gaan ⇒ uitkomen

7 grenzen ⇒ palen

♦voorbeelden:

3    auf Bekannte stoßen • kennissen tegen het lijf lopen

4    mit den Füßen nach jemandem stoßen • (naar) iemand trappen, schoppen

5    zu einer Organisation stoßen • zich bij een organisatie aansluiten

6    die Straße stößt auf den Bahnhof • de straat komt op het station uit

7    sein Zimmer stößt an das meinige • zijn kamer ligt naast de mijne

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 stoten ⇒ duwen; stompen; steken

2 (fijn)stampen

3 trappen 〈 bal〉 ⇒ schoppen

4 〈 informeel〉 aan het verstand brengen ⇒ onder zijn neus wrijven

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 jemanden auf eine Sache stoßen • iemand met zijn neus op iets duwen

jemanden von sich stoßen • (a) iemand van zich afstoten, iemand wegduwen; 〈 (b) formeel; figuurlijk〉 iemand verstoten

2    etwas zu Pulver stoßen • iets tot poeder stampen

III sich stoßen 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich stoten 〈 ook figuurlijk〉

♦voorbeelden:

1    〈 figuurlijk〉 sich an einer Sache stoßen • zich aan iets stoten

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > stoßen
17 schicken

schicken

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 sturen, zenden

♦voorbeelden:

1    jemanden einkaufen schicken • iemand boodschappen laten doen

ein Kind schlafen schicken • een kind naar bed sturen

〈sport en spel; meestal boksen〉 jemanden auf die Bretter, zu Boden schicken • iemand vloeren, neerslaan

nach dem Arzt schicken • de dokter laten halen

jemanden zum Teufel schicken • iemand laten opdonderen

II sich schicken 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich schikken ⇒ zich voegen, terechtkomen

2 passen, horen

3 geschikt zijn

4 〈 Zuid-Duitsland〉 zich haasten

♦voorbeelden:

1    wenn es sich gerade so schickt • als het (nou net) zo uitkomt

sich in eine Sache schicken • zich in iets schikken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > schicken
18 rank

adj. geil, grof
--------
n. rang, stand; rij; kolom
--------
v. indelen naar rang; graderen

rank¹

[ rængk]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rij ⇒ lijn, reeks

2 gelid ⇒ rij

3 taxistandplaats

♦voorbeelden:

2   the rank and file • de manschappen 〈 met inbegrip van de onderofficieren〉; 〈 figuurlijk〉 de gewone man

     close (the) ranks • de gelederen sluiten; 〈 figuurlijk〉 elkaar blijven dekken

     join the ranks of the unemployed • zich voegen bij het leger van werklozen

     the lieutenant was reduced to the ranks • de luitenant werd tot gewoon soldaat gedegradeerd

     rise from the ranks • tot officier bevorderd worden 〈 van gewoon soldaat, onderofficier〉

     he had risen from the ranks through study • door studie had hij zich opgewerkt

     the ranks, the other ranks • de gewone soldaten 〈 tegenover de officieren〉

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 rang ⇒ positie, graad; 〈 in het bijzonder〉 de hogere stand

♦voorbeelden:

1   our neighbours are persons of rank • onze buren zijn mensen van stand

     raised to the rank of major • tot (de rang van) majoor bevorderd

     a playwright of the first rank • een van de allerbeste toneelschrijvers

¶ pull one's rank on someone • misbruik maken van zijn macht ten opzichte van iemand

————————

rank²

〈 rankness〉

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 (te) weelderig ⇒ (te) welig

2 te vet 〈 van bodem〉

3 stinkend ⇒ sterk (riekend), scherp (smakend)

4 stuitend ⇒ smerig, grof

♦voorbeelden:

1   rank weeds • welig tierend onkruid

4   rank language • vunzige praat

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉

1 absoluut ⇒ onmiskenbaar, duidelijk

♦voorbeelden:

1   a rank amateur • een echte amateur

     rank injustice • schreeuwende onrechtvaardigheid

     rank nonsense • kklare onzin

————————

rank³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich bevinden 〈 in bepaalde positie〉 ⇒ staan, behoren

2 〈 Amerikaans-Engels〉 de hoogste positie bekleden

3 〈 juridisch, economie〉 bevoorrecht zijn 〈 van schuldeiser〉 ⇒ in aanmerking komen voor, aanspraak maken op

♦voorbeelden:

1   this book ranks among/with the best • dit boek behoort tot de beste

     rank as • gelden als

3   I hope that my shares will rank for the next dividend • ik hoop dat mijn aandelen voor de volgende dividenduitkering in aanmerking komen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opstellen ⇒ in het gelid plaatsen

2 plaatsen ⇒ neerzetten, rangschikken

3 voorgaan ⇒ hoger in rang zijn dan

♦voorbeelden:

2   rank someone with Chaplin • iemand op één lijn stellen met Chaplin

3   a major ranks a lieutenant • een majoor is hoger in rang dan een luitenant

English-Dutch dictionary > rank
19 rejoindre

rejoindre [rəzĵwẽdr]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zich voegen bij ⇒ terugkeren naar, uitkomen op, bij

2 verwant zijn met ⇒ aansluiten bij

3 inhalen

♦voorbeelden:

1 rejoindre l'autoroute • (weer) op de grote weg komen

II se rejoindre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 elkaar (weer) ontmoeten ⇒ samenkomen, bij elkaar komen

1. v
1) terugkeren (naar)

2) aansluiten (bij)

3) inhalen
2. se rejoindre
v

bij elkaar komen

Dictionnaire français-néerlandais > rejoindre
20 rang

rang [rã]

〈m.〉

1 rij

2 〈 leger〉 gelid

3 plaats ⇒ rang, volgorde

4 rang ⇒ stand, stelling

5 toer 〈 bij breien〉

♦voorbeelden:

1    rang de perles • parelsnoer

grossir les rangs des mécontents • zich voegen bij het leger ontevredenen

serrer le(s) rang(s) • de gelederen sluiten

être au rang de ses amis • tot zijn vrienden behoren

mettre au rang de • rekenen tot

admettre qn. dans ses rangs • iemand in zijn midden opnemen

en rang d'oignons • in een rij

en rangs serrés • in gesloten gelederen

prendre rang parmi • zijn plaats innemen te midden van

être, se mettre sur les rangs • meedingen, solliciteren

2    hommes du rang • manschappen

rentrer dans le rang • weer gewoon soldaat, ambteloos burger worden

servir dans le rang • als gewoon soldaat dienen

3    être placé au troisième rang • op de derde rij; 〈 figuurlijk〉 derde plaats gezet worden

en rang, par rang d'ancienneté • naar anciënniteit

4    distinctions de rang • standsverschillen

avoir rang avant, après qn. • hogere, lagere rang hebben dan iemand

être du même rang • dezelfde waarde hebben

m

1) rij

2) gelid [leger]

3) plaats, volgorde

4) rang, stand

Dictionnaire français-néerlandais > rang

Страницы

См. также в других словарях:

Literatura de Surinam — La literatura de Surinam comprende las expresiones literarias orales y escritas del país suramericano de Surinam. Contenido 1 Literatura escrita 1.1 Siglos XVI y XVII 1.2 1700 1775 … Wikipedia Español
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kuh — 1. A Kü moalkat trog a Hols. (Nordfries.) – Johansen, 72. Die Kuh milcht durch den Hals. 2. A Kuh söüft â méa, ässe vertroa kô. (Henneberg.) Auch eine Kuh säuft wol mehr als sie vertragen kann. Mit Anwendung auf Säufer. 3. A Küh wal t egh wed,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

zich voegen (naar)

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

zich voegen (naar)

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: